Hart- en vaatziekten hebben veel impact op patiënten, ook wat betreft de kwaliteit van leven. Er zijn intussen nog veel vragen over de optimale balans tussen effectiviteit en veiligheid van geneesmiddelen. Vera Deneer schetst de relevantie van studies naar farmacotherapie op maat bij hart- en vaatziekten: ‘Neem bijvoorbeeld geneesmiddelengebruik na een hartinfarct. Patiënten worden gedotterd en krijgen een stent in de kransslagader. Om stolsels in de stent en andere trombotische complicaties te voorkomen krijgen zij antistollingsmiddelen, bijvoorbeeld clopidogrel. Er zijn ook sterker werkende geneesmiddelen, maar die geven meer risico’s op bloedingen. De richtlijnen bevelen de sterkere middelen aan voor bijna alle patiënten. Maar is dat inderdaad altijd de beste keuze?’
Deneer vertelt over een studie met antistollingsmiddelen in tien ziekenhuizen in Italië, België en Nederland. ‘Bij clopidogrel zet een enzym het middel in je lichaam om in de werkzame stof. De benodigde enzymactiviteit wordt bepaald door iemands genetisch profiel. Met een test kun je vaststellen of iemand een genetische variatie heeft en het genotype bepalen. Mensen met een verminderde enzymactiviteit kregen in deze studie de sterkere geneesmiddelen, de anderen clopidogrel. Een controlegroep werd niet vooraf getest en kreeg de sterker werkende middelen. In de genotype-geleide groep zagen we minder bloedingen en het aantal trombosegevallen nam niet toe met het lichtere clopidogrel. Met een genetische test kun je dus preciezer behandelen.’
‘In de kwetsbaardere patiëntengroep van 70-plussers is het soms beter om voor het lichtere middel clopidogrel te kiezen.’
Een ander voorbeeld is een onderzoek in twaalf Nederlandse ziekenhuizen. ‘We hebben 70-plussers met een hartinfarct vergeleken. Gangbaar in dit soort studies is 75-plus, maar ook de iets jongere groep bleek een vergelijkbaar risicoprofiel te hebben. De ene groep geïncludeerde deelnemers kreeg clopidogrel en de andere de sterkere middelen. De eerste groep had minder bloedingen en kreeg ook niet meer trombotische complicaties. In deze kwetsbaardere patiëntengroep is het dus beter voor het lichtere middel te kiezen.’
Deneer hoopt dat het mogelijk wordt mensen met hart- en vaatziekten steeds beter op maat met geneesmiddelen te behandelen op basis van hun genetisch profiel. ‘Verder zie ik veel kansen in een multidisciplinaire aanpak. Bij farmacotherapie zijn verschillende professionals betrokken. Als ziekenhuisapotheker-klinisch farmacoloog wil ik een brugfunctie vervullen tussen ziekenhuis en openbaar apothekers, die een rol hebben in de medicatiebewaking van antistollingsmiddelen. Ik heb een promovendus die onder andere deze rol onderzoekt. Interviews met openbaar apothekers laten zien dat zij kunnen bijdragen aan het goed en veilig gebruik van antistollingsmiddelen. Het is dan belangrijk dat ze bij een recept extra informatie van de voorschrijver ontvangen, zoals reden van voorschrijven en duur van de behandeling.’
Dr. Vera Deneer voerde de studies uit in nauwe samenwerking met dr. Jur ten Berg van het St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein/Utrecht. Deneer is sinds 2017 als ziekenhuisapotheker-klinisch farmacoloog verbonden aan het UMC Utrecht. Ook is zij associate professor klinische farmacologie bij de divisie farmaco-epidemiologie en klinische farmacologie, Utrecht Institute for Pharmaceutical Sciences (Universiteit Utrecht).